Interview met Hylke Havinga van Ventolines over vergunningen en opslaglocaties
Energy Storage NL houdt een interviewreeks met haar deelnemers. De maand juni staat in het kader van ‘de maand van vergunningen en opslaglocaties’, een campagnereeks om meer aandacht te vragen voor vergunningen bij gemeentes en provincies in de opslagsector. Dit keer aan het woord: Hylke Havinga, Advisor Renewable Energy Projects bij Ventolines. In dit gesprek vertelt Hylke over het verkrijgen van vergunningen voor energieopslagprojecten, het belang van vroege afstemming met gemeenten, en de behoefte aan standaardisatie en een landelijk beleidskader.
Kun je kort omschrijven wat voor bedrijf Ventolines is en wat jouw functie is binnen het bedrijf?
Mijn naam is Hylke Havinga en ik werk inmiddels ruim twee jaar bij Ventolines. Bij Ventolines streven we naar een wereld waar duurzame energieprojecten waardevol zijn voor iedereen. Als integrale dienstverlener voor deze projecten bieden wij ondersteuning in alle fasen van een project. Van ontwikkeling en vergunningen tot contractering, bouw en beheer. Zelf ben ik onderdeel van het ontwikkelteam. Wij zitten aan de voorkant van projecten en helpen bijvoorbeeld met locatiekeuze en de vergunningstrajecten. Maar binnen Ventolines hebben we ook andere expertises vanuit onze juridische, financiële en technische afdelingen binnen handbereik, die we wanneer nodig in het proces kunnen betrekken. Ventolines realiseert zelf geen projecten, maar we ondersteunen opdrachtgevers tijdens alle fasen van een project. Op dit moment werken we voor 31 unieke partijen aan meer dan 70 energieopslagprojecten. In totaal vertegenwoordigen die projecten meer dan 5 gigawatt aan opslagcapaciteit.
Wat zijn de belangrijkste criteria bij het selecteren van een locatie voor een energieopslagproject?
Bij het selecteren van een geschikte locatie voor een energieopslagproject hanteren we een breed scala aan criteria, die in hun zwaarte kunnen variëren. Sommige zijn doorslaggevend — zogenaamde dealbreakers — terwijl andere meer afwegingen vereisen binnen het bredere plan. Om deze reden voeren we per locatie een uitgebreide locatiescan uit, waarin alle relevante aspecten worden beoordeeld. Cruciaal is de beschikbaarheid van grond, evenals de bestemming ervan; een locatie met een industriële bestemming biedt doorgaans meer juridische ruimte en een snellere procedure dan agrarisch grondgebied. De afstand tot een netstation is eveneens van groot belang, vooral bij stand-alone batterijen, waarbij nabijheid én de beschikbaarheid van een fysiek klantveld bepalend zijn voor de haalbaarheid. Transportcapaciteit op het net is daarbij een randvoorwaarde: zonder beschikbare capaciteit komt realisatie vaak niet van de grond.
Verder zijn ruimtelijke aspecten essentieel: de aanwezigheid van woningen in de omgeving, mogelijke geluidsbelasting, externe veiligheidsrisico’s, en de nabijheid van gevoelige objecten of natuurgebieden. Ook de ligging ten opzichte van bestaande energie-infrastructuur — zoals Tennet-stations, hoogspanningsleidingen of gasleidingen — kan zwaar meewegen. Het is uiteindelijk de kunst om deze factoren in samenhang te analyseren. De keuze voor een locatie wordt vaak bepaald door de prioriteit van het project: als snelheid leidend is, geniet een industriële locatie de voorkeur; als nabijheid tot netinfrastructuur cruciaal is, kan een agrarische locatie de betere optie zijn — ondanks het langere vergunningstraject dat daarbij hoort. Wij adviseren opdrachtgevers hierin op basis van onze ervaring en uitgebreide afwegingskaders.
Kun je jouw ervaringen delen met het verkrijgen van vergunningen voor energieopslagprojecten op gemeentelijk en provinciaal niveau?
In de praktijk heb je bij veruit de meeste energieopslagprojecten te maken met vergunningen op gemeentelijk niveau. Provinciale betrokkenheid komt bij energieopslagprojecten vooral kijken in het geval van impact op beschermde gebieden (Natura 2000) of beschermde soorten. Het gros van de aanvragen loopt via de gemeente, en daarin onderscheiden we grofweg drie typen: (binnenplanse) omgevingsplanactiviteiten, buitenplanse omgevingsplanactiviteiten en het wijzigingen van het omgevingsplan.
Wat daarin opvalt, is dat de kennis en ervaring met energieopslag bij gemeenten sterk uiteenloopt. Energieopslag is voor veel gemeenten nog nieuw terrein. Sommige gemeenten zijn daardoor terughoudend en wachten liever eerst op kaders vanuit de provincie of het Rijk. Andere gemeenten hebben er al ervaring mee en zijn juist heel constructief, soms zelfs omdat ambtenaren zelf al ervaring hebben met een thuisbatterij of vergelijkbare techniek. Dat helpt natuurlijk enorm.
Een goed voorbeeld is het project Energieopslag Westermeerdijk in de Noordoostpolder. Daar hebben we een volledige bestemmingswijziging doorlopen van agrarisch naar energieopslag. Dat traject heeft weliswaar een paar jaar geduurd, maar inmiddels is de gemeente daar heel goed op de hoogte van dit soort projecten. Daardoor verlopen de vergunningaanvragen daar nu heel soepel en zullen ze bij nieuwe aanvragen de juiste kennis ook in huis hebben.
En welke rol zie je voor de provincie in dit proces?
Een grote rol. Gemeenten kijken echt naar de provincie voor richting en houvast. Veel gemeenten willen best meewerken aan energieopslag, maar willen dat de provincie de ruimtelijke lijnen uitzet. Provincie Groningen is daar een goed voorbeeld van: zij hebben in hun Omgevingsvisie 2050 concreet aangegeven waar ze ruimte zien voor grootschalige batterijen en waar juist niet. Dat helpt gemeenten enorm om keuzes te maken en procedures aan te durven gaan.
Andere provincies, zoals Flevoland, hebben dat op een andere manier gedaan, bijvoorbeeld via pilotprojecten in een (ruimtelijk) experimentenkader. Ook heel waardevol, want dat helpt om ervaring op te bouwen en beleid verder te ontwikkelen. Je ziet nu dat andere provincies naar deze voorlopers kijken en ik hoop dat dat een soort domino-effect veroorzaakt: als één begint, volgt de rest hopelijk snel.
Hoe verloopt de samenwerking met omgevingsdiensten en andere betrokken instanties zoals brandweer?
De samenwerking met omgevingsdiensten en andere betrokken instanties verloopt over het algemeen constructief en professioneel. Omgevingsdiensten vervullen een belangrijke rol in de toetsing op externe veiligheid en zijn daarom steeds actiever betrokken bij energieopslagprojecten. De mate van kennis en ervaring verschilt echter per regio: sommige diensten hebben al ruime ervaring met batterijprojecten, terwijl anderen zich nog in de opstartfase bevinden. Wat daarbij positief opvalt, is dat er veel onderlinge afstemming en kennisdeling plaatsvindt tussen de verschillende diensten, wat de uniformiteit en kwaliteit van het vergunningenproces bevordert.
Wat daarbij enorm helpt, is vroegtijdig het gesprek aangaan. Door duidelijk uit te leggen wat je van plan bent en hun uitgangspunten mee te nemen, voorkom je onduidelijkheden later in het traject. Dat geldt ook voor andere partijen zoals de brandweer en waterschappen; als je open bent en laat zien dat je hun belangen serieus neemt, zijn ze vaak heel bereidwillig om mee te denken.
Een mooi voorbeeld is (wederom) het project Energieopslag Westermeerdijk. Daar hebben we PGS37-1 — de richtlijn voor batterijveiligheid — als verplichting opgenomen in het bestemmingsplan. De omgevingsdienst gebruikte dat als voorbeeld voor andere regio’s. Dat laat zien hoe kennis zich verspreidt en hoe eerdere ervaringen anderen weer vooruit kunnen helpen.
Hoe ervaar je de participatie en het draagvlak bij gemeenten en omwonenden voor batterijprojecten?
Er zijn verschillende vormen van participatie mogelijk. Vooral financiële participatie is bij batterijen toch echt een stuk lastiger dan bij zon of wind. Er is geen vaste subsidiestroom zoals de SDE, en de investeringen zijn hoger en risicovoller. Toch willen gemeenten vaak wel een lokale bijdrage zien, zeker bij grootschalige batterijen die op het hoogspanningsnet worden aangesloten. Dat is soms ingewikkeld, omdat zo’n batterij niet direct iets oplevert voor de buurman of het lokale net.
Toch zoeken we altijd naar manieren om wel iets bij te dragen, bijvoorbeeld via een investering in de buurt, een omgevingsfonds of door samenwerking met een bedrijventerrein. Belangrijk is vooral dat je transparant bent en in gesprek blijft over wat mogelijk is. Je merkt dat draagvlak dan ook verschilt per locatie. In het buitengebied is er vaker weerstand, terwijl het op een industrieterrein meestal makkelijker wordt geaccepteerd. En soms zie je het project letterlijk niet eens vanaf de weg — dan helpt het enorm om visualisaties te laten zien en duidelijk uit te leggen wat mensen kunnen verwachten. Dat schept vertrouwen en helpt bij het creëren van draagvlak.
Wat zijn de grootste tegenslagen die je bent tegengekomen bij het ontwikkelen van energieopslagprojecten?
De grootste tegenslag is simpelweg het ontbreken van medewerking van het bevoegd gezag, met name bij buitenplanse omgevingsplanactiviteiten of omgevingsplanwijzigingen. In dat soort gevallen heb je echt actieve medewerking van een gemeente nodig. Als er dan geen beleid is en de eerste reactie is terughoudend of zelfs afwijzend, dan kun je als ontwikkelaar flink in de knel komen — ook al ben je al ver met je plannen. Het risico is dan dat je veel hebt geïnvesteerd in een project dat uiteindelijk niet realiseerbaar blijkt. Dat maakt vroegtijdig overleg echt essentieel.
Een tweede grote tegenslag heeft te maken met netcapaciteit. Sinds de bekendmaking van het TDTR-kader bij TenneT zien we dat projecten soms volledig stilvallen doordat er geen transportcapaciteit beschikbaar is. Die onzekerheid zorgt ervoor dat projecten on hold gaan of soms zelfs worden afgeschreven. Zulke zaken zijn geen drempeltjes meer, maar echte muren waar je tegenaan loopt.
Wat we daarnaast steeds vaker zien, is dat gemeenten steeds vaker vragen om een bevestiging van de netbeheerder dat aansluiting mogelijk is — soms zelfs als harde eis. Dat klinkt logisch, maar in de praktijk zorgt het voor een lastig kip-ei-verhaal. De netbeheerder wil vaak pas formeel toezeggen als er een contract is getekend, terwijl de ontwikkelaar vaak pas een contract durft te tekenen als er een vergunning is verleend.
Dat leidt tot vertraging en onduidelijkheid. De oplossing ligt in gezamenlijke afstemming: ontwikkelaar, netbeheerder en gemeente moeten om tafel om tot een werkbare volgorde en wederzijds begrip te komen. Zolang dat niet goed loopt, blijven dit soort situaties een rem op de ontwikkeling van projecten.
Welke lessen heb je geleerd uit eerdere projecten die je nu toepast bij nieuwe initiatieven?
De belangrijkste les is dat je in een vroeg stadium al duidelijkheid moet scheppen over je project. Voordat je grote investeringen doet, moet je precies weten wat de ruimtelijke impact is, hoe het project in het landschap past, wat de afstanden tot woningen zijn en wat de effecten zijn op bijvoorbeeld veiligheid. Dat moet je helder hebben, zodat je goed het gesprek kunt aangaan met de gemeente. Daarmee manage je de verwachtingen en kun je samen kijken of er draagvlak is voor het project.
Wat ook helpt, is dat we inmiddels veel ervaring hebben met dit soort gesprekken. We weten waar gemeenten op letten, wat voor hen belangrijk is. Zaken als ruimtelijke inpassing en lokale meerwaarde blijken steeds weer cruciaal. Omdat we ook projecten daadwerkelijk bouwen, krijgen we bovendien steeds meer inzicht in wat er uiteindelijk echt gerealiseerd wordt — en dat helpt weer bij nieuwe vergunningstrajecten. We kunnen dan bijvoorbeeld al aangeven hoe hoog iets wordt of welke systemen waarschijnlijk geplaatst worden.
Binnen Ventolines werken we ook iteratief. Onze collega’s van contractering zien welke technische systemen in de markt aangeboden worden, en die kennis nemen we mee in het vergunningenproces. Zo kunnen we steeds beter inspelen op wat er komt en daar passende marges in opnemen. We proberen daarin een balans te vinden: genoeg ruimte voor technische uitwerking, maar ook voldoende comfort voor het bevoegd gezag. Naarmate we meer projecten doen, lukt dat steeds beter.
Wat is jouw visie op het pleidooi voor een landelijk beleidskader voor energieopslag?
Ik ben daar een groot voorstander van. Een landelijk beleidskader helpt om versnippering tegen te gaan en zorgt ervoor dat het Rijk kaders neerzet waarbinnen provincies en vervolgens gemeenten kunnen opereren. Het hoeft niet tot in detail uitgewerkt te zijn, maar het moet wel richting geven. Voor provincies geeft het houvast om hun eigen beleid op te stellen, en gemeenten kunnen daar dan weer op voortbouwen.
Voor ontwikkelaars biedt zo’n kader vooral duidelijkheid. Het maakt het makkelijker om geschikte locaties te vinden en te beoordelen wat ruimtelijk wenselijk is. Bovendien verkort het de doorlooptijd. Nu zie je vaak dat gemeenten wachten op provinciaal of landelijk beleid voordat ze een aanvraag verder willen behandelen. Als dat beleid er wél ligt, is er geen reden meer om te wachten en kan het proces sneller doorlopen worden. Het zou dus echt als een soort domino-effect moeten werken: van het Rijk naar de provincie, en van de provincie naar de gemeente.
Wat zijn jouw verwachtingen voor de ontwikkeling van regelgeving en beleid rondom energieopslag in de komende jaren?
Ik verwacht daar veel van. De komende jaren gaan er waarschijnlijk nieuwe richtlijnen komen vanuit het Rijk, en ook provinciale beleidskaders zullen verder worden ontwikkeld. Ik denk dat energieopslag bijvoorbeeld een plek zal krijgen binnen de RES (Regionale Energie Strategie) en dat het vaker expliciet opgenomen zal worden in omgevingsplannen — nu gebeurt dat meestal nog via losse vergunningen.
Een belangrijke ontwikkeling is ook dat de PGS 37-1 richtlijn, die nu al in de praktijk wordt toegepast, in 2027 (beoogd) juridisch wordt vastgelegd in het Bal (Besluit activiteiten leefomgeving). Dat wordt dan echt een harde wettelijke eis voor batterijprojecten. Daarnaast verwacht ik dat er duidelijkere normen gaan komen, bijvoorbeeld voor de milieucategorie waaronder energieopslag valt, vaste afstanden tot woningen en geluidsrichtlijnen. Dat alles zal bijdragen aan een meer gestructureerd en voorspelbaar beleid voor zowel overheden als ontwikkelaars.
Wat is jouw advies aan andere ontwikkelaars of adviseurs die voor het eerst een energieopslagproject opzetten en vergunningen willen aanvragen?
Mijn belangrijkste advies is: realiseer je dat dit voor iedereen nog nieuw is. Voor onszelf is het inmiddels redelijk geslepen, maar voor veel gemeenten, provincies en instanties zoals omgevingsdiensten en waterschappen is energieopslag nog onbekend terrein. Daarom is het cruciaal om geduld te hebben én goed uit te leggen wat je precies van plan bent.
Wees transparant, licht de techniek toe, leg uit wat de impact is op de omgeving en welke maatregelen je neemt. Betrek de relevante partijen vroegtijdig: eerst de gemeente, daarna eventueel de omgevingsdienst of het waterschap. En vergeet ook de omgeving niet. Zorg dat je draagvlak creëert en dat omwonenden niet het gevoel krijgen dat je dingen achterhoudt. Ga snel het gesprek aan, toon visualisaties, en leg duidelijk uit wat er komt. Er is veel onzekerheid, maar dat kun je deels wegnemen door openheid en samenwerking. Dat helpt niet alleen jouw project, maar draagt ook bij aan het opbouwen van kennis en vertrouwen bij alle betrokken partijen.
Laatste nieuws

Interview met Hylke Havinga van Ventolines over vergunningen en opslaglocaties
17 juni 2025
TenneT voert optimalisaties door om stabiliteit elektriciteitssysteem te verbeteren
16 juni 2025